Het is ongetwijfeld het minst originele boek om over te schrijven, maar omdat ik er vrij erg van ondersteboven was, doe ik het toch. Misschien denk je over een paar zinnen: hè get, niet weer iemand die zo de loftrompet over dit boek en bijbehorende schrijver afsteekt. Dat mag. Sla dit stukkie dan gewoon even over en sluit bij de volgende weer gezellig aan😊 Want ik kan niet anders dan lovend zijn over Grand Hotel Europa van Ilja Leonard Pfeijffer.
Het boek heeft behoorlijk wat stof doen opwaaien. Het was het boek dat weliswaar als de grote favoriet werd beschouwd en toch de Libris Literatuurprijs níet won. Ook stond het niet op de longlist van de Bookspot Literatuurprijs. Het lijkt wel of de hoge dames en heren der literaire jury’s vinden dat Ilja Leonard Pfeijffer zijn portie prijzen en roem wel heeft gehad. Of zoals Onno Blom schreef: “Heeft de jury een statement willen maken? Dat het boek al genoeg succes heeft gehad? Elke jury maakt een persoonlijke keuze, maar je kan simpelweg niet beweren dat het niet tot de beste 5 boeken van het voorbije jaar hoort.” En dat laatste is de reden waarom Grand Hotel Europa mijns inziens niet mag ontbreken in deze Expeditie Boekenkast.
Ik moet voordat ik écht begin wel even iets bekennen. Ik ben twee keer opnieuw begonnen in dit boek.

De eerste keer was tijdens mijn zwangerschapsverlof. Grand Hotel Europa, al op Oudjaarsdag van mijn vader gekregen, had ik namelijk speciaal bewaard voor deze periode waarin ik ongetwijfeld tijd zou hebben voor dit 547 pagina’s tellende gevaarte (even voor de volledigheid: mijn verlof begon op 1 mei. Misschien dat je je met die informatie een voorstelling kunt maken van hoe graag ik in dit boek wilde beginnen). Toen ik er eenmaal in begon, bleek het veel te hoog gegrepen voor de staat waarin mijn zwangere brein op dat moment verkeerde. Ik stapte dan ook snel over op onder andere de jeugdserie Het Ministerie van Oplossingen. De tweede keer dat ik opnieuw begon, was kort nadat ons dochtertje was geboren. De momentjes die ik kon lezen waren zo spaarzaam, dat ik maar niet goed in het verhaal kwam. En dat vond ik zonde. Dus heb ik een kleine honderd pagina’s opnieuw gelezen. Maar dat bleek geen straf. Integendeel zelfs. En dit is waarom.
De schrijver die schrijft over de schrijver die schrijft. Klinkt als een tongbreker, maar dat is dit verhaal mijns inziens allerminst. Ik moet toegeven, Caravaggio en Giethoorn lijken zo op het eerste gezicht niet de meest verenigbare onderwerpen. Toch weet Ilja Leonard Pfeijffer deze en andere onderwerpen als massatoerisme, de liefde van zijn leven en het verlies ervan, de toekomst van Europa en de vluchtelingenkwestie samen te smelten tot een verhaal dat mij greep, stevig vasthield en stof tot veel nadenken gaf. Niet alleen over deze onderwerpen in het algemeen, maar ook over mijn eigen positie ten opzichte van die onderwerpen. Ik werd geprikkeld, uitgedaagd.
Niet alleen door de lange zinnen die ik, ik geef het toe, soms meerdere keren moest dan wel wilde lezen, maar ook door Pfeijffers beschrijvingen. Beschrijvingen van, en met name deze passages zetten mij aan het denken, de problemen die massatoerisme met zich meebrengt: “Terwijl toeristen bovenal op zoek zijn naar een authentieke ervaring, veroorzaakt hun aanwezigheid een teloorgang van de authenticiteit die ze begeren. Of die authenticiteit wordt op een weinig authentieke wijze speciaal voor hen gecreëerd. Toerisme vernietigt datgene waardoor het wordt aangetrokken.” (Pfeijffer, 2018, 113) Beschrijvingen van (de straten van) Venetië: “De moderne tijd was een anachronisme in deze stad die op geen enkele manier was toegerust voor productiviteit, haast of nut. Hier was de tijd blijven zweven in melancholie en heimwee naar de droom van een schaduw van een rinkelend verleden.” (Pfeijffer, 2018, 23) Beschrijvingen van het mysterie rond de dood van Caravaggio en zijn schilderij van Maria Magdelena. Pfeijffer beschrijft het allemaal zodanig dat ik naast het boek standaard mijn telefoon- of laptopscherm op Google (Maps) had staan om alle interessante en merkwaardige plaatsen, schilderijen en andere dingen op te zoeken om me zo nog verder vast te bijten in het verhaal.
Pfeijffer zette me niet alleen aan het denken over de inhoud van de onderwerpen die hij de revue liet passeren, liet me niet alleen mijn plaats bepalen ten opzichte van die onderwerpen, hij hield me op bepaalde momenten ook een spiegel voor. Dit gebeurde onder andere in het hoofdstuk waarin de schrijver verslag doet van een gesprek met de jonge vluchteling Abdul over de angst van laatstgenoemde over een niet in te halen achterstand op de nieuwe wereld waarnaar hij is gevlucht. Ik voelde me tijdens het lezen de schrijver in het verhaal die snel sussende woorden spreekt over hoe volwassen Abdul als vluchteling wel niet is geworden door alles wat hij heeft meegemaakt. Volwassener dan de schrijver op diezelfde leeftijd ooit had durven dromen. Maar wat is dat waard als je ontheemd bent geraakt? Hoe graag zou je die volwassenheid wel niet willen inruilen voor verbondenheid, voor het beschikken over dezelfde kennis over de nieuwe wereld waarin je bent terechtgekomen als de mensen die uit die nieuwe wereld afkomstig zijn? Want dat is Abduls diepste wens: “Ik wil er graag bij horen,” zei Abdul. “Ik droom ervan om op een dag door jullie te worden geaccepteerd. Maar ik weet dat die dag nooit zal komen.” Deze laatste zin wilde ik meteen met alle kracht ontkennen, maar daar was Pfeijffers spiegel. Ik vroeg me vervolgens direct af of mijn ontkenning niet wat te maatschappelijk geaccepteerd was. Ontkende ik het omdat het niet klopt wat Abdul zegt of omdat ik liever niet wil horen dat hij misschien ergens wel gelijk heeft?
In een ander spiegelmomentje beschrijft de schrijver dat hij zich sinds zijn verhuizing naar Italië niet meer hoeft te storen aan toeristen. Hij was er zelf immers geen meer: “De slag om het territorium en de wedstrijd wie het meest door de lokale bevolking werd geaccepteerd, had ik allang op alle denkbare onderdelen gewonnen.” (Pfeijffer, 2018, 89) Ik vond deze zin na de eerste keer lezen wat sneuig overkomen; dat de lieve lezers van zijn boek wel even weten dat hij inmiddels absoluut géén toerist meer is. Even verderop doet hij er nog een schepje bovenop: “Ze [de toeristen, red.] moesten wel jaloers op mij zijn, dat kon niet anders. En daarom was het goed dat zij er waren, want mijn benijdenswaardige status had publiek nodig.” (Pfeijffer, 2018, 89) Jammer, dacht ik na de eerste keer lezen. De vorige tachtig pagina’s was ik zo onder de indruk van je verhaal.

Maar iets in mij dacht er meteen achteraan: hij heeft ergens toch ook wel een beetje gelijk. Ik ben een aantal keer in mijn eentje in Parijs geweest en alleen al de gedáchte dat men wellicht van mij zou kunnen denken dat ik een Parisienne was of ten minste in deze magische stad woonde, voelde toch stiekem als een minioverwinninkje op de gemiddelde toerist. Het behoeft dan ook weinig uitleg dat ik me zo herkende in hoe Pfeijffer dit omschrijft: “En de grootste triomf die mij ten deel kon vallen, was een zeldzame vergissing van een autochtoon die eruit bestond dat hij mij in zijn landstaal de weg vroeg. Hoewel mij dat in totaal misschien maar twee keer is overkomen en hoewel ik de vragensteller geen van beide keren van dienst kon zijn, laat staan in zijn landstaal, kon ik dagen teren op de overwinningsroes vanwege het onmiskenbare feit dat mij kortstondig met een landgenoot had verward.” (Pfeijffer, 2018, 87)
Lang heb ik Pfeijffer zijn uitspraken over het toerist-af zijn niet aangerekend. Ook de manier waarop hij het omschrijft, wat bij het herlezen van de passages voor deze blog nog steeds weinig bescheiden overkomt, neem ik voor lief. Want sodeju, wat kan deze man schrijven.
Even terug naar de vergissing van de autochtoon in Grand Hotel Europa: ik denk dat vrijwel iedereen, al is het maar kortstondig, vrij gelukkig zou gaan zitten wezen wanneer een wildvreemde denkt dat je onderdeel uitmaakt van een groep waarvan je op dat moment en op die plek maar wat graag onderdeel uit zou wíllen maken. En dat geluk is wellicht een klein stukje minder gelukkig wanneer je geen toerist meer bent, maar inwoner: “Terwijl ik door de wol geverfd zit te wezen, genieten zij aanzienlijk meer dan ik.” (Pfeijffer, 2018, 93)

En er is nog zoveel meer. Maar ga dat vooral lekker zelf ontdekken. Anders wordt dit per ongeluk toch weer zo’n recensie waarin al zoveel staat dat je het boek zelf niet meer hoeft te lezen. Okee, nog één laatste dingetje: bovenstaande bereikte Pfeijffer mijns inziens allemaal zonder moraliserend of belerend over te komen (iets waar ik een vrij heftige allergische reactie van krijg). Wat mij betreft heb je als schrijver dan echt begrepen waar het in de literatuur (en in het leven) om gaat. Pfeijffer is een genie. En dat is ‘ie.
Citaten afkomstig uit: I.L. Pfeijffer, Grand Hotel Europa, Amsterdam, 2018.
Geef een antwoord