Het ging vanaf de geboorte zo vanzelf. Zo natuurlijk. En Hennie, onze kraamverzorgster (voor wie louter lof en eer!), heeft me er tijdens de kraamweek zo goed mee geholpen dat ik dacht dat dit nooit meer een issue zou kunnen worden. En toch werd het dat na een maandje wel. Borstvoeding geven. Ik vond tijdens deze eerste maand de rubgyhouding het fijnst. Ja, de rubyhouding. Ik wist tot aan de cursus ‘Samen Bevallen’ ook niet dat er meerdere, soms zelfs wat bijzondere, houdingen met bijzondere namen bestonden om een baby te voeden, laat staan dat ik die zou prefereren boven de enige houding die ik (en waarschijnlijk de halve wereld met mij) kende, die overigens de ‘Madonnahouding’ wordt genoemd, maar dat terzijde. Iedere voeding was het altijd een beetje een soort stoelendans, zij het dat er geen stoel aan te pas kwam, maar wel een voedingskussen en een baby, die er allebei zo goed mogelijk bij moesten liggen wilde laatstgenoemde goed kunnen aanhappen. Het werkte echter wel goed. Hoe fijn deze houding die eerste maand ook was, Linde bleef tijdens deze maand natuurlijk niet zo klein als bij haar geboorte. En dat werd een dingetje. Een pijnlijk dingetje, om precies te zijn.

Want al snel kon ons ‘grote’ babymeisje zich met haar voetjes afzetten tegen de rugleuning van de bank en het bed. Nu was dat op zich geen probleem geweest wanneer deze vaardigheid beperkt was gebleven tot de theoretische kant ervan, maar helaas hoorde deze in de praktijk ten uitvoer brengen er ook bij. En met name dat laatste was vrij onhandig (lees: vrij pijnlijk!) als ze dat deed terwijl ze nog aan de borst zat. Daar kwam bij dat ze tijdens het voeden ook steeds vaker onrustig werd, wat zich uitte in om zich heen slaan, aan de borst trekken (het behoeft maar weinig uitleg dat dit voor een borst die al niet gewend is dat er ineens een paar uur op een dag een baby aan wordt aangelegd, laat staan dat diezelfde baby aan die borst duwt en trekt, minder prettig is) en huilen. Ik dacht hierdoor al snel dat er iets goed mis was met mijn borst dan wel met de voeding die uit mijn lichaam kwam. Had ik een borstontsteking? Was mijn lijf de melk stiekem aan het karnen? Had ik gekke dingen gegeten waardoor mijn melk niet om aan te gluren drinken was? Had de frummel last van spruw?

Even een klein zijweggetje: al vanaf het begin van mijn zwangerschap was het mijn wens om borstvoeding te geven. Het leek me zo tof (en tegelijkertijd ook heel onwerkelijk) om ons dochtertje te kunnen voeden met wat mijn lichaam helemaal zelf produceerde. Het was natuurlijk wel even afwachten of het me ook daadwerkelijk gegeven was, maar toen dat direct na de geboorte al het geval bleek, vond ik dat iets heel moois. Het was dan ook best frustrerend om na een maandje te merken dat baby en borstvoeding even niet meer zo’n match made in heaven waren als in de eerste maand. Ik maakte me zorgen over of ze nu nog wel genoeg binnenkreeg en of dit misschien (nu al?!) het einde van de borstvoedingsperiode betekende. Dat zat niet helemaal in de planning. Zo hadden we dit niet afgesproken, lief lijf van me. Maar wat nu? Ik ging in ieder geval niet zomaar de handdoek in de ring gooien, hoewel ik daar toch een aantal keren gevaarlijk dicht bij begon te komen.

Hoe ik er precies vanaf wist, ik heb werkelijk geen idee meer. Ik zal de term ongetwijfeld bij ‘Samen Bevallen’ hebben horen vallen dan wel op de website van de verloskundigepraktijk hebben zien staan: de lactatiedeskundige, oftewel: de melkmevrouw (ik denk dat ik vrij dicht bij de waarheid zit als ik zeg dat dit beroep louter door vrouwen wordt uitgeoefend. Correct me when I’m wrong!). Zij is degene die je raadpleegt wanneer je vragen of problemen hebt omtrent de voeding van je baby. Net toen ik een afspraak met haar had gemaakt (zul je altijd zien), leek het voeden weer wat beter te gaan. Ik stond al in de startblokken om de afspraak weer te cancelen (om de een of andere reden wilde ik het toch liever allemaal zelf, of desnoods met mijn partner, oplossen), maar wat ben ik blij dat ik dat niet heb gedaan. Nee, ik had geen borstontsteking. Nee, Linde had geen spruw. Nee, mijn melk was noch gekarnd noch om een andere reden ondrinkbaar. Linde hapte ‘gewoon’ aan een te klein gedeelte van mijn borst aan. En dat doet blijkbaar afbreuk aan het drinkgenot. Hoe ik dat kon oplossen? Heel eenvoudig. Door precies te doen wat mijn kraamverzorgster zes weken geleden had voorgedaan. Ik lieg niet als ik zeg dat de pijn vrijwel direct was verdwenen. En natuurlijk, ik voelde me even een beetje sukkelig. Want dit was precies wat me net na de geboorte van Linde was geleerd! Hoe kon ik dat vergeten? (Misschien omdat ik net moeder was geworden? Ik ‘ineens’, ‘zomaar’ dag en nacht een baby’tje om me heen had? De hormonen over elkaar heen door mijn lijf heen buitelden? Ik roep maar iets geks hoor! 😉 ) Maar het euforische gevoel overheerste. Het was zo fijn om deze moederlijke melkmevrouw over de vloer te hebben. Ze keek mee terwijl ik Linde voedde, woog haar om te kijken hoeveel ze dronk en of dat genoeg was, gaf waardevolle tips en stuurde na afloop filmpjes zodat ik kon terugkijken hoe het ook alweer moest. Mocht ik het door alle commotie die ook wel ‘moederschap’ wordt genoemd weer even zijn vergeten.

Mijn (wellicht wat ongevraagde) advies? Zodra borstvoeding geven even niet meer comfortabel voelt, maak een afspraak met een lactatiedeskundige. Twijfelen over of haar bezoek wel zo nodig is, is helemaal goed. Maar bel haar niet af. Niet als het probleem wat minder lijkt te zijn geworden en al helemaal niet als je denkt dat je nu hebt gefaald, omdat het even niet meer zo goed lukt. Het zou pas gefaald zijn, als je het had kunnen oplossen, maar je ervoor koos dat niet te doen.